In een oude visloods in de haven van Scheveningen zit Volkert van der G. 
    gehurkt tegen de muur. Hij vertelt een verhaal. Over het witte pluchen konijn 
    dat hij in zijn handen houdt. Wollie heet het konijn, maar eigenlijk heeft-ie 
    twee namen, zegt Volkert, of beter gezegd een nummer: ghm13143. Net zoals 
    alle andere Wollies een eigen nummer hebben. Een leuk verhaal is het niet, 
    want Wollie moet worden opengesneden en zijn hersentjes moeten er worden uitgehaald 
    om daarmee te kunnen experimenteren. Maar gelukkig loopt het (net zoals in 
    de meeste sprookjes) toch nog goed af. Dankzij Volkert, die de Wollies uit 
    hun kooien zal bevrijden. 
    “Goed hoor,” zegt regisseur Johan Doesburg vanaf de kant tegen Pieter van 
    der Sman als die zijn monoloog heeft beëindigd. “Zullen we maar meteen de 
    volgende scčne doen?”
    Vanuit het duister komt Mohammed B. de toneelvloer oplopen. Hij neemt plaats 
    aan de andere kant van de tafel, waaraan Volkert is gaan zitten. Dan beginnen 
    ze met elkaar te praten. Waarom zijn ze bij elkaar gebracht? Waarom zitten 
    ze nu tegenover elkaar? Misschien is dit wel een experiment, zegt Volkert. 
    Of misschien hebben ze in het geheim toch de doodstraf gekregen en zitten 
    ze nu in het hiernamaals. “Als dit de hemel zou zijn,” zegt Volkert, “hadden 
    ze ons wel geconfronteerd hebben met iemand anders. Jou met de dikke man. 
    Mij met de kale man.”Laf was het wel, dat Volkert zijn slachtoffer van achteren 
    neerschoot, schampert Mohammed, waarna hij klinisch begint te beschrijven 
    hoe Volkert de trekker overhaalde.
  
Aan de zijkant van het toneel geeft Johan Doesburg met vlakke hand een harde 
    klap op zijn regisseurstafel. “Daar sla je op tafel,” roept Doesburg naar 
    Khaldoun Elmecky, terwijl de dreun nog nagalmt door de kale loods. “Denk aan 
    het effect.”
    Acht dagen voor de premičre is de stemming nog redelijk ontspannen. “Pas op, 
    hč. Ik weet waar je woont,” grapt Elmecky met een gespeeld zwaar Marrokaans 
    accent als Doesburg even later zijn spel opnieuw onderbreekt voor een regie-aanwijzing. 
    
    “Zal ik dat nog even voor je spellen?”lacht Doesburg, als hij zijn straatnaam 
    heeft genoemd en hij zijn zoveelste sigaret heeft opgestoken.
Een toneelstuk over een ontmoeting tussen Volkert van der G en Mohammed B? 
    Moet je zoiets willen laten zien? Ook als je weet dat de kans groot is dat 
    het de gemoederen zal verhitten? “Ja,” zegt de schrijver van het stuk, Ger 
    Beukenkamp volmondig. “Al besef ik terdege dat er van heel veel kanten weerstand 
    zal zijn.”
    Eerder schreef Beukenkamp onder andere het toneelstuk Emily, of het geheim 
    van Huis ten Bosch en de televisiedrama’s Klem in de draaideur 
    (over de machtstrijd tussen het OM en het ministerie van Justitie) en De 
    Kroon (over de ontmoeting tussen Max van der Stoel en Jorge Zorreguieta). 
    Toen hij vorig jaar in de krant las dat Volkert van der G. en Mohammed B. 
    korte tijd gelijktijdig in het Huis van Bewaring in Scheveningen verbleven, 
    liet het idee hem niet meer los een toneelstuk te schrijven over een ontmoeting 
    tussen het tweetal, ook al vond zo’n ontmoeting in werkelijkheid nooit plaats.
  
“Dit stuk is beslist geen reconstructie,” zegt Beukenkamp. “Het gaat mij 
    om hun ideeën en hun manier van denken. Een absolute manier van denken die 
    niet strookt met onze manier van samenleven. Daarbij wilde ik mezelf op de 
    proef te stellen. Natuurlijk is het nooit goed te praten wat ze hebben gedaan. 
    Het blijft verwerpelijk. Maar kan ik uiteindelijk toch begrijpen waarom ze 
    het hebben gedaan? En dan niet vanuit psychologische motieven. Maar kan ik 
    rationeel hun gedachtengang volgen?”
    Nadat Beukenkamp het stuk in drie weken had geschreven, stuurde hij het naar 
    negen toneelgezelschappen in het land. De volgende dag hing Johan Doesburg 
    aan de lijn. De artistiek leider van Het Nationale Toneel wilde het stuk zelf 
    regisseren.
Het krantenbericht dat het Haagse gezelschap de voorstelling ‘Volkert 
    van der G. en Mohammed B.’ zou gaan spelen, zorgde voor woedende 
    reacties op de website van De Telegraaf. “Onbegrijpelijk.” “Walgelijk.” “Dit 
    kan alleen in Nederland.” “Gaan we nu ook moordenaars vereren? Elke vorm van 
    aandacht voor deze lui is te veel.”
    In de foyer van Kniertje, het theater op locatie, waar ook de repetities plaatsvinden, 
    kiest Khaldoun Elmecky zorgvuldig zijn woorden. “Ik weet dat veel mensen er 
    zo over denken. Waarom zou je die twee griezels een podium geven? Maar als 
    je iemand op het toneel zet, betekent dat niet automatisch dat je het met 
    hem eens bent. Over Hitler zijn ook toneelstukken geschreven.” Toch onderkent 
    Elmecky dat een gevolg van het stuk kan zijn, dat sommige toeschouwers na 
    afloop misschien zelfs sympathie voor Mohammed B en Volkert van der G. zullen 
    koesteren. “Dat is inherent aan toneel. Je kunt de mensen in de zaal niet 
    anderhalf uur lang naar twee engerds laten kijken, met wie ze zich totaal 
    niet kunnen identificeren. Andersom, kun je het bij toneel nooit uitsluiten 
    of mensen er aanstoot aan nemen. Als ze dat willen, gebeurt dat ook. Dat heb 
    je als theatermaker nooit in de hand.”
  
Pieter van der Sman schuift aan en vertelt dat er ook binnen het eigen gezelschap de nodige scepsis over het stuk bestaat.“Collega’s vragen: waarom moeten wij dit stuk spelen? Waarom nu? En voor wie?” Op een tafel in de foyer liggen temidden van de koran en andere religieuze boeken twee dikke ordners, met daarop de namen van Mohammed Bouyeri en Volkert van der Graaf.“Nee, die heb ik niet helemaal doorgelezen,’ zegt Van der Sman. “Op een gegeven moment weet je het wel. Bovendien zijn wij er niet op uit om personen te imiteren, het gaat ons om de ideeën. Volgens mij speel ik Volkert veel expressiever dan hij in werkelijkheid is. Maar ja, het blijft toch vreemd als je je realiseert dat hij niet eens zo ver hier vandaan in de Scheveningse gevangenis zit.” “Eigenlijk ben ik met mijn 45 jaar te oud voor de rol,” zegt Elmecky. “Maar Johan kon geen jongere acteur vinden die het durfde te doen.” Dat hij zich nu moet afvragen of het wel verantwoord is om een rol te spelen, is een dilemma waarvoor hij als acteur nog nooit is gesteld, zegt Elmecky. Wel zag hij zich als artistiek leider van het theatergezelschap Cosmic kort na de moord op Theo van Gogh genoodzaakt om het stuk Het zijn allemaal flikkers bij de tv niet meer te laten doorspelen, nadat de acteurs waren bedreigd. Het toneelstuk van de jonge toneelschrijver Chichung over een teleurgestelde jonge Berber raakte te zeer aan de werkelijkheid. Natuurlijk realiseren ze zich dat hier risico’s aan verbonden zijn, zeggen Van der Sman en Elmeckey. En ja, het is griezelig om dit te doen. Maar dan houden ze zich vast aan de woorden van hun regisseur Johan Doesburg. Dit is waar theater over moet gaan: het bezweren van je angsten.
Dat een gerenommeerd toneelgezelschap als het Nationale Toneel deze produktie aandurft, is voor het toneel in Nederland een goede zaak, zegt Beukenkamp. De avond te voren heeft hij de voorstelling voor het eerst gezien en hij is er nog beduusd van. Beukenkamp: “Ik kreeg er zelfs hartkloppingen van. Dat heb ik nog nooit gehad in het theater. Het was heel spannend. Het is veel meer een toneelstuk geworden dan ik had gedacht, de personages zijn veel menselijker geworden. Het is veel meer gaan leven, veel meer dan ik had verwacht.” In de zaal zaten ook een paar vertegenwoordigers van de gemeente Den Haag, zegt Beukenkamp. Raadsleden, wethouders en ambtenaren, met wie na afloop meteen een heftige discussie ontstond. Moeten we dit wel doen? Is dit wel verstandig? Maar als je dan de vraag stelt: moeten we het dan maar niet doen, zegt iedereen weer: natuurlijk moeten we het doen. “In het theater mag wel vaker het maatschappelijk debat worden gevoerd,” besluit Beukenkamp. “Natuurlijk kan dat ook met een Shakespereaans drama of een Griekse tragedie, maar wat mij betreft mag theater in Nederland wel wat meer van de straat zijn.” Wat voor commotie een toneelstuk kan teweegbrengen, maakte Johan Doesburg al eens eerder mee toen hij in 1987 Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder regissseerde. Doesburg, nog maar net afgestudeerd aan de regieschool en zijn acteurs werden voor de deur van het theater geconfronteerd met een woedende menigte, die hen het spelen belette. Nog zonder dat er nog een scene was gespeeld, werd het stuk afgelast. Tussen de mensen die zich voor het theater hadden verzameld stonden onder andere de journalist Frits Barend en de acteur Jules Croiset. De laatste zette zelfs een eigen ontvoering in scčne om het gevaar van het oprukkende anti-semitisme te bewijzen. Toen Doesburg – inmiddels werkzaam bij Het Nationale Toneel – het stuk vijftien jaar later nogmaals regisseerde, bleek hoe overtrokken de protesten waren geweest en klonk: er niet één wanklank.
“Toneel biedt ruimte voor reflectie. We zijn er niet op uit om mensen te beledigen of te kwetsen,”zegt Doesburg. Natuurlijk beseft hij dat er risico’s aan verbonden zijn. En ja, er is een draaiboek, mocht het straks uit de hand lopen. “Maar laten we daar niet van uit gaan. Laten we doen wat wij als theatermakers moeten doen en gewoon dit stuk spelen.”