Bigger than life

: hyperrealistisch acteren in het theater

Costiaan Mesu


Inhoudsopgave

Inhoudsopgave. 4

Inleiding. 5

1      Hyperrealisme. 6

2      De functie van hyperrealisme. 8

3      Hyperrealisme in het theater 10

4      Hyperrealisme en de acteur. 12

5      Hyperrealisme: Niets nieuws. 13

6      Conclusie. 14


Inleiding

Deze nota is geschreven naar aanleiding van de profielproductie ‘Niets nieuws’. De profielproductie zal dan ook als casus dienen voor sommige in de nota behandelde theorieën en reflecties. Dit betekent echter niet dat het hier beschrevene irrelevant is voor andere theatermakers. Hopelijk biedt deze nota hen inzicht in de functie van hyperrealisme in het theater.

De  vraag die centraal staat in deze nota luidt:

Wat is hyperrealisme en hoe kan het toegepast worden door de theateracteur.

Wij zullen dus eerst kijken naar wat hyperrealisme precies inhoudt en waar de wortels van deze stroming liggen. Vervolgens kijken we wat de artistieke functie hiervan is. Dan zoomen we verder in op het theater, waarna besproken wordt wat de acteur kan met het hyperrealisme.


1         Hyperrealisme

In deze nota staat het hyperrealistisch theater en dan met name het hyperrealistisch acteren centraal. Hiervoor moeten we eerst duidelijk hebben wat hyperrealisme nu precies inhoud. Definitievragen leiden vaak tot het openslaan van de Van Dale of een ander woordenboek. In het woordenboek staat bij hyperrealistisch niets, daarom splitsen we deze term uit in twee delen en hun woordenboekbetekenissen[1]:

hyper- in samenst. overdreven, te zeer, over-, al te.

realistisch bnw bijw de onopgesmukte werkelijkheid weergevend.

Hyperrealisme houdt volgens het woordenboek dus in dat op een overdreven manier de onopgesmukte werkelijkheid weergegeven wordt. Een schijnbare contradictio in terminis. Op dit moment komen we daar niet verder mee. Laten we daarom eens kijken naar de geschiedenis van het hyperrealisme.

Hyperrealisme in de kunst vindt zijn oorsprong in de schilderkunst aan het einde van de jaren ’60 van de vorige eeuw. In die periode ontwikkelde zich het fotorealisme of hyperrealisme als reactie op de Poptical-art en fotografie. Fotorealisten waren gefascineerd door de wijze waarop de werkelijkheid kon worden weergegeven. Alles op het schilderij was bij hen even scherp; scherpte-diepte-verschillen, als bij een foto, ontbraken. Fotorealistische beeldende kunstenaars hadden een voorkeur voor glimmende objecten en weerspiegelingen, hetgeen de ruimtesuggestie versterkte. Duane Hanson gaf het Hyperrealisme in de beeldhouwkunst vorm met zijn 3D-objecten. Van kunststof maakte hij levensgrote en levensechte figuren, netjes gekleed en voorzien van de alledaagse accessoires. De bijna tastbare echtheid veroorzaakte bij toeschouwer een schokreactie. Hanson portretteerde met zijn werk op karikaturale wijze de burgerlijkheid van de gewone Amerikaan[2]. Het hyperrealisme leek er op gericht te zijn een bepaalde kunstmatigheid te tonen juist door het afgebeelde zo realistisch mogelijk weer te geven. Het lijkt een foto, maar dat is het niet. Hierdoor ontstaat een soort platheid. Het andere aspect is dat het in een kunstbeschouwelijk kader van een realistische afbeelding iets doet met het afgebeelde. Het wordt grotesquer. De beelden van Hanson zijn hier een goed voorbeeld van.

De filosoof Baudrillard introduceerde de term hyperrealisme in de sociale wetenschappen. Volgens Baudrillard is de werkelijkheid zoals wij die kennen enkel een spiegel op wat ooit de werkelijkheid was. De tekens die voorheen beschouwd konden worden als een bewijs van het bestaan van de werkelijkheid zijn zelf de werkelijkheid geworden. De realiteit zelf is opgelost in de tekensystemen. De wereld die verzadigd is door informatie en voor zo’n groot gedeelte gevormd wordt door de media kent geen realiteit meer los van de tekens. Deze tekens, voorheen verwijzend naar de werkelijke wereld, verwijzen nu enkel nog naar zichzelf. De betekenis van het teken is verdwenen. Deze conditie wordt door Baudrillard hyperrealisme genoemd[3]. Of in Baudrillards eigen woorden:

In fact, we must interpret hyperrealism inversely: today, reality itself is hyperrealistic. The secret of surrealism was that the most banal reality could become surreal, but only at privileged moments, which still derived from art and the imaginary. Now the whole of everyday political, social, historical, economic reality is incorporated into the simulative dimension of hyperrealism; we already live out the 'aesthetic' hallucination of reality. The old saying, 'reality is stranger than fiction', which belonged to the surrealist phase of the aestheticization of life, has been surpassed. There is no longer a fiction that life can confront, even in order to surpass it; reality has passed over into the play of reality(..)[4]


2         De functie van hyperrealisme

In het vorige hoofdstuk hadden we reeds bepaald dat hyperrealisme per definitie inhoudt dat op een overdreven manier de onopgesmukte werkelijkheid weergegeven wordt. Dit lijkt een paradox, ware het niet dat het overdreven iets interessants zegt over het onopgesmukte. Het onopgesmukte, het reële, heeft betrekking op de handeling: wat wordt er getoond, het realistische. Het overdreven aspect bevindt zich in de mate van realisme. De werkelijkheid wordt ons getoond, maar dit gebeurt op een overdreven manier. Waarom zou een theatermaker hiertoe overgaan? Wat is de functie hiervan? Om deze vraag te kunnen beantwoorden kunnen we wellicht het beste terugkeren naar de opkomst van het hyperrealisme, de fotorealistische schilderkunst.

Zoals we daarnet al even aangestipt hebben lag het in de bedoeling van de fotorealisten om de werkelijkheid zo reëel mogelijk af te beelden en wordt hierdoor tegelijk een bepaalde platheid in de werken aangebracht. Dit heeft een provocerend en schokkend effect op de toeschouwer. Waardoor wordt dit effect veroorzaakt?  In zijn lezing ”..geen afbeelding van enig wezen: onze kunsten en het beeldverbod”[5] behandelt Rob van Gerwen een interessant thematiek die zou kunnen duiden waarom wij zo verontrust raken van afbeeldingen die bijna volkomen, maar toch niet helemaal realistisch zijn. Hij vergelijkt een portret van een mens, met het lichaam van een mens na het overlijden. Hetgeen wat ons volgens hem verontrust aan het zien van een dood iemand is het gebrek aan een ziel. We zien het lichaam en alle uiterlijke kenmerken vertellen ons dat dit die persoon is, maar toch ontbreekt er iets, namelijk de ziel. Volgens hem voelen we dat instinctmatig aan. Hij gebruikt deze vergelijking om aan te tonen dat sommige kunstwerken ons ook verontrusten omdat er geen ziel in zit. Wat een portret gemaakt door een goede kunstenaar volgens hem doet is het vervangen van de ziel van de afgebeelde mens door de ziel van de persona. De persona is hier een soort personage gecreëerd in de wereld die het kunstwerk oproept. Ik gebruik hier met opzet de term persona omdat deze veelomvattender is dan personage. Ook muziek bijvoorbeeld kent een persona: als we een goede zangeres horen zingen dan horen we niet haar, maar iemand die onderdeel is van de muzikale wereld van dat moment, een soort personage dat niet direct een persoon hoeft voor te stellen, de persona. Deze persona verleent het kunstwerk een ziel. Wat de hyperrealisten volgens mij geprobeerd hebben is om een technisch perfect kunstwerk te maken, maar om de persona, de ziel, bewust achterwege te laten. Doorgaans zeggen we over een goed schilderij dat de schilder er iets van zichzelf heeft ingelegd. Bij het hyperrealisme gebeurt dit juist niet. Hier zeggen we dat de schilder heeft geprobeerd zichzelf uit het doek te schilderen. Dit heeft een verontrustend effect op de toeschouwer, maar tegelijk ook iets heel fascinerends. De portretten zijn heel levendig en de beschouwer is geneigd deze te zien als foto’s, maar het zijn geen foto’s, ze verbeelden geen levende mensen. Het zijn penseelstreken op een doek en onze hersenen doen er alles aan om hier een mens in te zien, maar de ziel ontbreekt. Hierdoor worden we ons aan de ene kant bewuster van het medium en aan de andere kant zegt het afgebeelde iets over de werkelijkheid. Om dit laatste te verduidelijken betrekken we de filosoof Baudrillard nogmaals in het verhaal.

Kunst is filosofie geworden. Sinds ‘Brillo Box’ van Andy Warhol draait kunst minder om de puur esthetische ervaring en meer om de gedachte achter het werk. Wat wil een kunstenaar met het werk zeggen? Ook voor het hyperrealisme geldt dat de beschouwer aangezet wordt tot reflecteren op het afgebeelde: de relatie tussen werkelijkheid en kunst wordt zowel bevestigd als ontkend. Wat kan de gedachte hierachter zijn?  We zagen reeds dat hyperrealisme voor Baudrillard inhoudt dat dankzij de mediadichtheid in onze maatschappij het verschil tussen het teken en de werkelijkheid verdwenen is. Zijn filosofie is daarom vooral veel opgepikt door mensen die een manier zochten om de kunstmatigheid van de maatschappij aan de kaak te stellen[6]. Hierin schuilt volgens mij direct de dieper liggende gedachte achter het hyperrealisme: zij wil eigenlijk zichzelf aan de kaak stellen. Door het vertonen van een verhoogde werkelijkheid ontstaat een bewustwording van de constructie van deze werkelijkheid. De beschouwer wordt zich bewust van de tekens die de werkelijkheden van het kunstwerk, maar ook van de ‘echte’ wereld construeren. De werkelijkheid als constructie van tekensystemen wordt blootgelegd.


3         Hyperrealisme in het theater

Hyperrealisme heeft zoals we in het vorige hoofdstuk zagen tot doel de tekensystemen van de maatschappij bloot te leggen. Dit wordt bewerkstelligd door de werkelijkheid in extreme mate te tonen eventueel met behulp van kunstmatige middelen, denk hiervoor aan de fotorealistische mensen in glimmend plastic van Hanson. Hierdoor worden we ons bewuster van de eigenaardigheden van de werkelijkheid en tegelijk van de aanwezigheid van het medium. 

Een andere stroming in het theater houdt zich al geruime tijd bezig met het op het blootleggen van tekensystemen, namelijk het Brechtiaanse theater. In deze theatervorm hebben episerende elementen de overhand. De acteur staat naast zijn rol en presenteert een personage in plaats van dat hij deze representeert. Hiermee is deze theatervorm het tegenovergestelde van het inlevend theater van Stanislavsky. De toeschouwer van een stuk van Brecht zal zich continue bewust zijn van het feit dat hij naar een toneelstuk zit te kijken en dat de personages in het stuk een functie hebben om de (politieke) boodschap van de maker over te brengen. Het doel en de middelen van het Brechtiaanse theater lijken dus in de kern sterk op die van het  hyperrealisme. Het verschil zit hem in de uitvoering: het theater van Brecht zegt heel bewust tegen de toeschouwer: “Je kijkt naar een toneelstuk”, terwijl het hyperrealisme zegt: “Je kijkt naar de werkelijkheid”, en toch wil het de toeschouwer maar niet lukken om het getoonde als werkelijk te zien.

Theater heeft, meer dan een medium zoals film, altijd een hyperrealistisch element in zich vervat. Doordat theater zich als enige kunstvorm gelijktijdig in dezelfde fysieke ruimte afspeelt als waar de toeschouwer zich bevindt heeft de toeschouwer van theater altijd meer afstand van het getoonde gehad. De toeschouwer bij een film weet dat het getoonde zich op een beeldscherm afspeelt, voelt zich daardoor veiliger en is ook meer bereid tot immersie in de film[7]. Bij de toeschouwer van een theatervoorstelling bestaat meer de noodzaak om al dan niet bewust tegen zichzelf te zeggen: “wat ik hier zie is niet echt, dit is theater”. Dit is vergelijkbaar met wat hyperrealistische kunstenaars proberen over te brengen: het lijkt echt, maar dat is het niet. Wat in het theater getoond wordt is al vaak een verhoogde werkelijkheid.

Hyperrealistisch theater heeft als doel deze verhoogde werkelijkheid nog verder te intensiveren. Dit wordt gedaan door theatergroepen zoals Carver of een in mijn  ogen zeer theatrale televisiemaker zoals Arjan Ederveen. Wat zij doen is een stukje van de werkelijkheid nemen, een gewone alledaagse situatie en deze minutieus naspelen. Met chirurgische precisie worden de kenmerken van de personages en de situaties nagebootst. Hierbij worden herkenbare en typerende kenmerken soms lichtelijk uitvergroot, wat een komisch effect heeft. Wat zij feitelijk doen is de tekensystemen volgens Baudrillard, die in een dergelijke situatie gebruikt worden nauwgezet in kaart brengen en tonen op het toneel. Het hyperrealisme zit hem in het genadeloos identificeren van de generieke manier waarop mensen zich gedragen en met elkaar omgaan. Dit gaat voorbij het clichématige door de subtiele en oprechte manier waarop dit gebeurt.

In analogie met de hyperrealistische schilderkunst zou je kunnen zeggen dat de werkelijkheid exact getoond wordt, maar toch ook net weer niet. Het ziet er uit als de werkelijkheid, maar er klopt iets niet. Het effect dat gesorteerd wordt bij het publiek is het best zichtbaar bij de fake – documentaires van Arjan Ederveen. Als je hier toevallig langszapt ben je continue bezig met de vraag of het nu wel of niet echt is waar je naar zit te kijken. Het klopt allemaal, maar toch ook weer niet. Wat er niet klopt kan in kleine details zitten: een net iets te grote snor, en net iets te clichématige uitspraak. Uiteindelijk wordt dit effect gesorteerd doordat je tot in de kleinste details een boer ziet zoals wij die (meestal) kennen via de media, maar dat het Ederveen is en geen boer. De bewustwording van het publiek wordt gestuurd door de accenten en het extreem gedetailleerde van de mimesis. In het theater zal de verwarring van realiteit en fictie zelden optreden omdat de theatrale situatie daar doorgaans evident is. Een uitzonderingen daarop vormt het onverwachte straattheater: acteurs die midden op straat ineens een scène beginnen te spelen. De merites van het hyperrealisme blijven echter hetzelfde. Het licht overdreven nauwkeurig verbeelden van de werkelijkheid maakt de toeschouwer juist bewust van het feit dat hij naar een toneelstuk kijkt, een toneelstuk dat iets zegt over de werkelijkheid. Ik denk dat door het publiek op deze manier te vervreemden van de werkelijkheid juist veel gezegd wordt over deze werkelijkheid.


4         Hyperrealisme en de acteur.

Uit het vorige hoofdstuk bleek al dat in het hyperrealistisch theater een belangrijk rol is weggelegd voor de acteur. In dit gedeelte zullen we kijken wat volgens mij de uitgangspunten zouden moeten zijn voor een acteur in het hyperrealistisch theater. Ik heb hiervoor een eenvoudige methode opgesteld, waarvan de volgorde van de activiteiten er niet echt toe doet. Doorgaans zal aan alle fasen tegelijk gewerkt worden. Het gaat om:

-         Studie van voorbeeldfiguren

-         Nabootsen en laten samensmelten van de voorbeeldfiguren

-         Verduidelijken sleutelkenmerken

Dit is geen wet van meden en perzen en al helemaal niet bedoeld als het ultieme driestappenplan naar hyperrealistisch acteren, maar eerder een opdeling van het ingewikkelde proces van acteren zoals die van toepassing zou kunnen zijn op het hyperrealistisch theater. Ik zal hieronder verder uitleggen wat ik met elke stap bedoel en waarom ik denk dat deze noodzakelijk is.

Studie

Om tot een waarheidgetrouwe mimesis van de werkelijkheid te komen zal de acteur eerst moeten weten hoe deze werkelijkheid eruit ziet. De acteur zal dus samen met de regisseur moeten bepalen wat voor iemand hij moet spelen. Deze typering kan heel ruw zijn en gebaseerd op oppervlakkige categorieën zoals: beroep, leeftijd, etnische afkomst en karaktereigenschappen. In deze typering zullen voornamelijk voorwaarden en verwachtingen geschapen door de tekst of het concept opgenomen worden. Aan de hand van deze typering zal de acteur op zoek moeten naar voorbeeldfiguren: mensen die in de dagelijkse realiteit aan zoveel mogelijk van de gezochte eigenschappen voldoen. Deze mensen worden nauwgezet bestudeerd. Natuurlijk kan het ook voorkomen dat de acteur in het verleden al te maken heeft gehad met dergelijke types. Er kan dan natuurlijk ook vanuit het geheugen gewerkt worden, mits de herinnering maar gedetailleerd genoeg is. Hoe de acteur deze mensen bestudeerd is natuurlijk helemaal aan hem, maar het is belangrijk dat er duidelijk onderscheiden en gedetailleerde elementen uit het voorbeeldfiguur geabstraheerd worden. Deze zijn nodig om een karakter te simuleren dat niet daadwerkelijk aanwezig is.

Nabootsing

Nabootsing is de fase waarin de acteur zijn eigen personage creëert uit alle voorbeeldfiguren die hij bestudeerd heeft. Dit is een ondoorzichtig proces waarin elke acteur op zijn eigen manier te werk zal gaan. Het is in ieder geval belangrijk dat de acteur zich verdiept in het personage zonder zich in te leven. Dit klinkt toch nog vrij dogmatisch, maar is toch vrij logisch als je kijkt naar de bedoeling van het hyperrealisme zoals we dat gedefinieerd hebben. Het is de bedoeling dat het personage tot in de kleinste details weergegeven wordt, maar dat het niet is wat er getoond wordt. Op het moment dat je inlevend speelt is het eigenlijk zo dat de acteur het personage is geworden en valt het hyperrealistische effect weg. Natuurlijk blijft het personage een fictieve constructie en heeft de acteur alle vrijheid om kenmerken toe te voegen of te verwijderen, zolang deze maar waarheidgetrouw zijn. Hoe de acteur tot dit spel komt is natuurlijk aan hem zelf. Ik weet uit ervaring dat ik het toch nodig had om eerst inlevend te spelen om er vanuit de tekst en de regieaanwijzingen achter te komen hoe het personage in elkaar steekt.

Verduidelijken

Als het personage op realistische wijze geconstrueerd is het waarschijnlijk dat dit nog een wat rommelig en onduidelijk personage is. Ruis in de receptie van het personage zal nog optreden omdat bijvoorbeeld de kenmerken van de acteur zelf even sterk aanwezig zijn of omdat er te veel kenmerken zijn opgenomen die weliswaar realistisch zijn, maar niet typerend voor het soort personage. Op televisie kan door camera- en geluiddstechniek de aandacht gevestigd worden op de bewegingen, mimiek en woorden die belangrijk zijn in de constitutie van het personage. In het theater echter ontbreken die focuseringstechnieken grotendeels, hier gelden andere methoden om de aandacht op iets te vestigen. De acteur heeft hier een belangrijke functie omdat hij door zijn spel in staat is aandacht voor iets op te eisen. Hij kan bijvoorbeeld bepaalde bewegingen vergroten of woorden op een opvallende manier uitspreken. Daarom zal een acteur in het hyperrealistisch theater in tegenstelling tot een acteur in hyperrealistische film of televisie het realisme af en toe los moeten laten om de sleutelkenmerken van zijn personage te vergroten.

5         Hyperrealisme: Niets nieuws

De profielproductie Niets Nieuws is niet louter hyperrealistisch, maar een meer een combinatie van hyperrealisme, absurdisme en episch theater. Het hyperrealisme sluit wel heel sterk aan bij de thematiek van het stuk. Het stuk gaat immers over  manipulatie van de media. Over de manier waarop media eigenlijk een door symbolen geschapen wereld neerzetten die voor de meeste mensen meer reëel is dan de “echte” wereld. Dit sluit precies aan bij het hyperrealisme van Jean Baudrillard. Door hyperrealisme in de uitvoering te benutten zou de plot van de voorstelling dus versterkt kunnen worden.

Ook denk ik dat hyperrealisme goed aansluit bij het toneelstuk. Ten eerste is de voorstelling komisch bedoeld, zonder dat het een klucht mag worden. De subtiele humor die opgewekt kan worden door het gebruik van hyperrealisme sluit hier denk ik goed bij aan. Ten tweede kent de tekst een nogal dynamisch handelingsverloop waardoor nadruk voor mijn gevoel meer ligt op wat er gebeurt en minder op de personages. Iets wat mij  ook erg logisch lijkt voor een jeugdtheatervoorstelling. Omdat de personages dus niet dat psychologisch realisme hoeven te hebben, maar wel een zekere kleurrijkheid zou het hyperrealisme goed kunnen werken.

Voor de creatie van het personage Mike heb ik dan ook veel gebruik gemaakt van mijn eigen ervaringen. Ik heb bij Endemol, een productiemaatschappij van televisieprogramma’s gewerkt en kon dus veel gebruik maken van mijn herinneringen aan zakelijke televisiemensen. Op het moment dat ik Mike aan het spelen ben, voel ik me geen Mike, maar ben ik wel continue bezig iemand zoals hij, zo nauwkeurige mogelijk na te bootsen. Je zou dus kunnen zeggen dat ik hier een hyperrealistische acteermethode hanteer. Al is dit ook geen pure vorm aangezien we hier denk ik niet heel bewust mee gewerkt hebben. Ik heb echter het laatste deel van de repetities dankbaar gebruik gemaakt van de in deze nota besproken theorieën.


6         Conclusie

Hyperrealisme in het theater is een theoretisch onontgonnen gebied. Vanuit de invalshoek van de beeldende kunst kan door logisch redeneren echter een vergelijkbare benadering van hyperrealisme in het theater opgesteld worden. Hyperealistische theater beeld zo nauwkeurig mogelijk de werkelijkheid uit zonder dat deze werkelijkheid (d.m.v. inleving) aanwezig is op het podium. Het grote verschil met de andere kunststromingen is dat in het theater de acteur meer zelf moet doen om de aandacht van het publiek te richten: andere kadrerings- en focuseringstechnieken ontbreken immers grotendeels. Daarom zal de acteur in het hyperrealistisch theater het realisme enigszins los moeten laten om de aandacht op de sleutelkenmerken van het personage te richten.


[1] Haeringen, C.B. (ed.), Kramers woordenboeken: Nederlands (Amsterdam, 1987)

[2] Neorealisme, http://www.kunstbus.nl/verklaringen/neorealisme.html (1/5/2003)

[3] http://www.spinster.be/web-specific-art/hfdst2/B2.html

[4] Poster, Mark (ed.). Jean Baudrillard: Selected Writings. Cambridge: Polity Press, 1988.

[5] Rob van Gerwen, “…geen afbeelding van enig wezen”. Onze kunsten en het beeldverbod. Bericht Stichting Vrienden van de Domkerk 14e jaargang, 3-8

[6] J. Conterio, Simulation and mirrors, http://www.scholars.nus.edu.sg/cpace/theory/baudrillard/conterio.html (1/5/2003)

[7] Kattenbelt, Ch., Film als projectie en esthetisch object (z.p., z.d.) 7